De ware flaneur – interview Luc Sante

Momenteel woont de helft van de wereldbevolking in steden. Volgens demografen zal dat enkel maar toenemen: tegen 2030 zal het percentage stedelingen stijgen naar 61 procent (of zo’n 5 miljard mensen) van de wereldpopulatie. Er zullen dan wereldwijd 40 megasteden zijn, steden met meer dan 10 miljoen inwoners.

In 2050 is de stad eerder de regel dan de uitzondering, zo wordt verwacht, aangezien 70 procent van de bevolking dan in een stad woont. Deze evolutie is geen recente ontwikkeling maar al meer dan 5000 jaar aan de gang. De eerste steden ontstonden in het huidige Irak. Ze hadden tot 100.000 inwoners en werden gekenmerkt door ontdekkingen en uitvindingen zoals het wiel, het schrift, de klok…

Vanwaar die trek naar de stad? Is er iets dat alle steden of stedelingen delen? Wat doet die stad met de mens? Verandert die verstedelijking ‘la condition humaine’ fundamenteel? Ik laat interessante mensen aan het woord.

Zoals de Waals-Amerikaanse Luc Sante (° 1954). Aanleiding: de Nederlandse vertaling van zijn boek ‘The Other Paris’. “Het andere Parijs. Stad van het volk” is zonder meer fascinerend. Net zoals de auteur zelf. Voor Sante is zijn boek vooral bedoeld “als een herinnering aan hoe het leven in steden was toen ze zo levendig en wild en onbeheersbaar waren als ze eeuwenlang zijn geweest, belichaamd door Parijs, de meest sublieme stad van ’s werelds prachtigste metropolen.”

foto-luc-sante
Auteur Luc Sante: een stille flaneur

Sante zoomt in op het tijdperk tussen de val van Napoleon (1815) tot de eerste wereldoorlog.  Sante, zelfverklaard romanticus en nostalgicus, schrijft daarbij niet over de Eiffeltoren of het Louvre. Hij beschrijft met een combinatie van weemoed en empathie en vooral veel oog voor detail en documentatie de donkere kantjes van de lichtstad. De lichtekooien op straat en in hun bordelen. De alom aanwezige combinatie van absint, vertier en nachtbrakerij, in zuipgelegenheden gaande van abreuvoirs en assommoirs over estaminets tot brasseries. De boeven en bendes die de straten onveilig maken. De ongelooflijke diversiteit aan beroepen waarvan er geen enkele meer bestaat. De anarchisten in de stad en dan zeker de revoluties van 1830, 1848 en de Parijse commune van 1871 (120.000 doden). Het absolute gebrek aan hygiëne met als gevolg de uitgebreide aanwezigheid van ziektes.

Dat alles beschreven met een afkeer van stadsplanners en politici die de stad grondig veranderden, maar met een grote sympathie voor kleine lieden, dwarsdenkers, flaneurs en bohémiens, gedreven door drank, kunst en wat nog in dat rijtje past anders dan geld.

De door anderen als “cultureel topograaf” en “verbaal fotograaf” omschreven Sante schreef eerder met Low Life (1991) al eens zo’n boek. Hij beschreef de onderkant van de samenleving van New York  ten tijde van de vorige eeuwwisseling. Martin Scorsese gebruikte zijn expertise bij de film Gangs of New York (2002).

Geboren in Verviers, verhuisde hij als kind met zijn ouders naar de VS. In Verviers was geen werk meer. Hij woonde decennia in of rond New York, de stad die hem samen met Parijs duidelijk het meest aan het hart ligt. Zijn persoonlijke migratiegeschiedenis maakte hem naar eigen zeggen bijzonder bewust van tijd, van verleden (Verviers) en toekomst (de VS). Hij schrijft dan ook niet over dé stad, maar over een concrete plaats op een concreet moment. Parijs en New York zijn voor hem de meest concrete en evidente referenties.

img_7988
Ook aandacht voor de onderkant van Parijs, maar dan in stripvorm, en iets later: Robert en Bertrand. Uit “Een toren voor Parijs” (1987).

Welke boodschap wilt u met dit boek meegeven?

Die is er niet. Ik schrijf literatuur. Ik ben geen socioloog, geen historicus, geen politiek denker. Ik ben een schrijver. Dit boek is moeilijk te categoriseren, tenzij misschien als een ervaring: een ervaring voor mij als schrijver en hopelijk ook voor de lezer. Ik wil dat niet simplificeren tot één boodschap. Het gevolg is onvermijdelijk dat het boek minder goed verkoopt dan boeken die wel zo’n boodschap uitdragen en dat anderen er dan een boodschap op kleven die ik niet bedoelde. Whatever.”

Wat is de ideale stad?  Of uw ideale stad?

“Ik ben geen urbanist, ik ben een oude romanticus. Van de vele steden die ik heb bezocht hield ik enorm van Lissabon en Tanger. Lissabon lijkt de nog niet ‘geherwaarde’ Europese stad: de stad heeft nog herkenbare arbeidersbuurten, de mensen wonen er dicht op elkaar maar dat lijkt de sfeer en spontaniteit enkel maar te stimuleren. Lissabon is pas recent de 20ste eeuw binnen getreden, laat staan de 21ste eeuw. Toen ik er in 1988 kwam zag ik praktijken en gebouwen die deden denken aan de 19de en zelfs 18de eeuw. Mensen haalden water aan gemeenschappelijke waterpompen. Verschillende tijdperken gestold en gemengd op één plaats. Tanger is het prototype van het Arabische, maghrebijnse model, met een medina en een kasba. Je komt je huis buiten en je komt in een gang, eerder dan een straat. Auto’s kunnen er alleszins niet passeren, maar je ziet er des te meer kinderen en dieren, ambachtslui op straat en af en toe een open plein. Ik zou er voor eeuwig kunnen blijven.

Ik zou graag eens een boek schrijven over gekke stedelijke utopieën. Dat is natuurlijk al wel gedaan, maar sommige wil ik verder uitdiepen. Zoals de ideeën van Ernest Cœurderoy ( 1825 – 1862). Hij beschreef hoe mensen net niet in de steden zouden moeten wonen, maar in grote projecten op het platteland. Dat lijkt op de megalomanie van Lecorbusier, maar volgens mij moet je het anders interpreteren en wilde hij weg van de stedelijke vervuiling en zo. En dan zijn er ook nog de veel recentere visies van de Nederlander Constant Nieuwenhuys (1920 –2005).”

De romanticus in u focust op de Parijse commune, op het rebelse en zelfs revolutionaire potentieel van de stad.

“Zeker. Iedereen spreekt over de working class en de intelligentsia, maar de drijvende krachten achter de Parijse commune waren de ambachtslui. Er waren niet echt grote fabrieken tot de late 19de eeuw, en die waren dan nog vooral aan de stadsgrenzen. De industrie bestond uit kleine magazijnen en ateliers met maîtres ouvriers, meewerkende bazen. Smeden en zo. De omstandigheden van toen zijn er nu niet meer. Er was natuurlijk ook een intellectuele onderbouw, ik verwijs naar Proudhon (1809 –1865), de uitvinder van het anarchisme maar ook de theoreticus van de ambachtslui.”

28565597-jpg
De Parijse commune van 1871 (copyright: bron)

Het boek illustreert dat er vroeger meer sociale mix (‘mixité sociale’) was dan nu.

“Dat klopt. Vroeger waren er geen liften. Daardoor woonden de armen op de bovenste verdiepingen, en de burgerij en de middenstand op het gelijkvloers. Dat was de norm, waardoor in de meeste gebouwen, en dus in de meeste straten en buurten, alle sociale klassen aanwezig waren. Maar dat alles veranderde met de introductie van de lift.”

Heeft ook immigratie de volksbuurten veranderd?

“Zeker. De oude werkende klasse droomde van oudsher van een eigen huisje, dus vanaf de jaren 60 verhuisde die naar de suburb, naar de banlieue. De werkende klasse ontvluchtte door de bouw van hoogbouw de steden. Dat was gekend als de ‘white flight’. Daarna gingen de migranten in deze hoogbouw wonen. In New York verhuisde men naar New Jersey, en in de stad kwamen bijvoorbeeld de Puerto Ricanen en de Dominicanen.

Er speelde ook een raciaal, historisch element mee. In vele buurten werd het niet getolereerd als je je huis aan zwarten zou verhuren of verkopen en waren bedreigingen gangbaar als je het toch deed. Als één zwarte in de buurt kwam wonen, kwam er een verhuisbeweging op gang. In 10 jaar tijd kon een buurt daardoor helemaal veranderen. ‘White flight’ begon in de late jaren ‘40, mede door ‘the great migration’ van zwarten van het zuiden naar het noorden van de VS die begon in de jaren 1920, en ging verder tot halverwege de jaren ‘70. Pas in de jaren ’80 werden de steden terug attractief. In de suburbs wonen nu zeker niet meer alleen blanken, maar ook Indiërs en Koreanen die de veiligheid en het comfort van de suburb weten te appreciëren. Ze zijn minder stads – al is dat natuurlijk een veralgemening. Er zijn alleszins nog steeds weinig zwarten.”

U beschrijft de migratie naar Parijs van andere Fransen, van Normandiës, Auvergnats, … in de 19de eeuw. Veranderde deze migratie hun cultuur, mentaliteit, attitude?

“De Auvergne is een zeer ruwe, harde bergregio met een economie die vooral gericht was op landbouw hoewel dat niet gemakkelijk was. Er was veel armoede. In de stad gingen ze cafés uitbaten, of werden ze schoorsteenvegers, maar behielden ze hun traditionele cultuur”

Elke stad kent wel zijn bloeitijd en zijn mindere periodes, stadsvlucht is van alle tijden. 

“Steden worden steeds minder betaalbaar en dat duwt mensen de stad uit. Let wel, bij Europese steden, en zeker Parijs, heb je nauwelijks no-go-zones, behalve misschien in bepaalde sociale woonwijken.

Men zette de laatste decennia veel in op stadsvernieuwing. Al ben ik dan altijd sceptisch. Stadsvernieuwing betekende vaak 2 dingen in de VS: de vernietiging van Afro-Amerikaanse buurten, met al hun winkels, kerken, restaurants, nachtleven… waar dan grote appartementen in de plaats komen, monoculturele blokken van oudjes zonder veel stadsleven, terwijl in de traphal en in de straten gedeald wordt. In het andere geval worden woonwijken platgegooid om snelwegen te realiseren. Dat gebeurde ook in Kingston, New York. Ik denk ook aan de cross-Bronx-expressway die in de jaren ’50 werd gebouwd. Hij sneed echt een levendige buurt door midden? Een levendige diverse buurt met Joden, Italianen, Afro-Amerikanen. De buurt werd in 2 gesplit en stierf. Één pennenstreek vermoordde een hele buurt.”

Dat doet denken aan de stadsactiviste Jane Jacobs, die actie voerde tegen stadsplanner Robert Moses en zijn plannen voor een Lower Manhattan Expressway – die er uiteindelijk niet kwam.

“Inderdaad, dat was een gelijkaardig project. Men kan perfect Robert Moses (1888 –1981) beschouwen als een soort Haussman in het New York na de Tweede Wereldoorlog.”

Over Georges-Eugène Haussman in de 19de eeuw en André Malraux in de 20ste is veel te doen, ook in uw boek. Haussman liet in de tweede helft van de negentiende eeuw, onder Napoleon III, hele buurten van de kaart vegen om zijn urbanisatieplan uit te voeren, waaronder de aanleg van vele boulevards. Zou u verkiezen dat hij Parijs nooit onder handen had genomen?

“Haussman heeft zeker goede dingen gedaan. Hij heeft het centrum van Parijs veiliger gemaakt en de middenklasse aangetrokken,  parken aangelegd en zeer veel bomen laten planten. Hij heeft gezorgd voor stromend water. Dat is wat men dan ‘vooruitgang’ noemt. Maar elke vooruitgang betekent ook een achteruitgang. Haussman heeft veel huizen en hele buurten vernietigd en de werkende klasse verdreven naar de buitenwijken. Wat Malraux en Georges Pompidou in de 20ste eeuw hebben gedaan is wat mij betreft veel erger: zij hebben megalomane gebouwen gebouwd ten nadele van de mensen die er al woonden.”

U schrijft een heel hoofdstuk over prostitutie

“Inderdaad. Een boek over Parijs zonder het over prostitutie te hebben, dat kan niet. Prostitutie werd op een bepaald moment synoniem voor Parijs, omdat het beroep daar veel minder gestigmatiseerd werd. Al is het nu ook veel minder vrij dan voorheen, sinds de ‘Loi Sarkozy’ oftewel ‘la Loi pour la Sécurité Intérieure” (2003) die tippelen verbiedt.

Het systeem in Parijs was natuurlijk verre van perfect. Er was een goed systeem van registratie en medische controles, maar dat gold enkel voor de meisjes die in bordelen werkten, niet voor wie op straat werkte. Die waren slechter af. Er waren bijvoorbeeld ‘régulières’, die voor een pooier werkten wat meestal slecht uitdraait, en ‘insoumises’, vaak jonge meisjes die werkten onder het gezag van hun moeder. Dus ja, beter een gecontroleerd systeem dan wat toen gebeurde, met alle nadelen zoals geweld en bedrog.”

Sante verwijst graag naar de flaneur-schrijver en geeft een mooie beschrijving van de flaneur.

“(…) Het flaneurschap is een actieve en betrokken vorm van interactie met de stad, een vorm die de concentratie aanscherpt en verbeeldingsvolle empathie verbreedt en zuiver toerisme overstijgt. De ware flaneur heeft oog voor bouwterreinen en stortplaatsen, wisselt een groet met zwervers en vrachtwagenchauffeurs en met vrouwen die ’s morgens de stoep voor hun huis schrobben. Hij drinkt koffie en gros rouge bij evenveel bushaltecafés als op chique boulevardterrassen. Hij heeft oog voor rotzooi en graffiti en uitstallingen van winkels, voor goten en daken, besteedt evenveel aandacht aan de galerijen vol tandartsenpraktijken of Indiase restaurants als aan de arcades met louter antiekwinkels (…)”

De ene keer is de flaneur een onzichtbare wandelaar en observator, een andere keer de m’as-tu vu die net wil gezien worden, ook wel eens de wandelaar die uit is op toevallige ontmoetingen.

“Ik wil de ‘flaneur’ zo breed mogelijk invullen. Ook hedendaagse stadsfotografen zijn flaneurs. Dat geldt ook voor de ‘bohémien’, die ook vaak flaneerde. Onder de bohémien waren er allerlei flamboyante figuren die vaak in dezelfde cafés komen. Andere bohémiens vielen helemaal niet op en schreven boeiende poëzie over hun stad. Wat hen bond, was dat ze hun passies najaagden, maar geld viel daar niet onder.”

Welk soort flaneur zou u zijn?

“De onzichtbare soort (lacht). Hoewel ik wel een soort bohémien was in mijn jonge jaren in down town New York. Kijk, ik lees geen hedendaagse theoretische werken. Mijn inspiratiebronnen zijn net die flaneurs: naast Walter Benjamin natuurlijk ook Charles Baudelaire (1821-1867). Maar ik ben echt fan geworden van Alexandre Privat d’Anglemont (1815-1859). Als zwarte uit Guadeloupe kwam hij in de jaren 1830 in Parijs terecht. Hij schreef voor verschillende kranten over zijn vele ontmoetingen en avonturen. Die schrijfsels werden daarna gebundeld in twee boeken, eentje nog tijdens zijn leven, het andere postuum. Hij stierf helaas aan TBC. Hij was dan ook een alcoholicus. Maar hij kwam op Parijse plaatsen waar anderen niet durfden te komen en hij was een uitmuntend schrijver. En ik wil Francis Carco (1886 – 1958) niet vergeten, geen échte romancier, maar hij werd als eerste tot ‘verbaal fotograaf’ gedoopt.”

Is het door deze visie op de flaneur, dat u niet zomaar een boek over de stad kan of wil schrijven gebaseerd op lectuur?

“Inderdaad. Alleen boeken en kaarten volstaan niet. De topografie van Parijs is bijvoorbeeld zeer gevarieerd. Je moet er rond wandelen om te zien hoe smal straten zijn, of ze omhoog of omlaag gaan, om relicten van vroeger op te merken.”

Wat zou u beschrijven als u  over 50 jaar de onderkant van onze huidige steden zou beschrijven?

“Goede vraag, maar het is onmogelijk om daar nu al iets zinnigs over te zeggen: pas in retrospectie kan je zeggen wat de eigenschappen, symbolen, beslissende momenten zijn van een tijdperk.”

luc-sante-paris-3-books1115
Voddenraper. Eén van de tientallen door Sante beschreven en intussen verdwenen beroepen.

U schrijft onder meer over de stad als een droom en als een labyrint. Wat is uw geliefde metafoor voor de stad?

“Een stad is voor mij de meest diverse verzameling van mensen die samenleven ‘zonder onderscheid’: jong en oud, alle sociale klassen, alle achtergronden, culturen, religies … ze nemen samen de trein, laten samen de hond uit of eten op dezelfde plaats een hotdog. Maar de realiteit is niet zo. Op verscheidene momenten stonden we dichter bij dat ideaal, maar nu verder dan ooit.”

In het gesprek laat de zeer belezen Sante niet na herhaaldelijk te beklemtonen dat hij geen urbanist, socioloog of stadsplanner is, laat staan politicus. “Ik ben een kunstenaar en schrijver. Alleen schrijf ik over de stad en doorkruis ik toevallig schrijfsels over urbanisme met mijn dromerige speculaties en herinneringen.” Is het een wetenschappelijk boek? Verre van. ‘Objectief’? Zelfs dat niet. Wel gedocumenteerd. Maar vooral anekdotisch, enigszins polariserend (tussen toen en nu, tussen arm en rijk), badinerend en … flanerend.

“De geschiedenis van Parijs leert ons dat schoonheid een nevenproduct van gevaar is, dat vrijheid in het gunstigste geval het gevolg is van verwaarlozing, dat wijsheid vervlochten is met verval. Bij elke versie van een toekomstig Parijs dat noch een bevroren artefact is noch een bewoonde houdstermaatschappij horen per definitie angst, vuil, laksheid, aftakeling en ongelukken. Zo’n Parijs zal de voortdurende ervaring van onzekerheid behelzen, omdat de enige zekerheid de dood is.”, zo besluit hij zijn boek.

Dit interview werd afgenomen  op 20 september 2016 en verscheen in het novembernummer (nr. 221) van maandblad Meervoud.

Luc Sante, Het andere Parijs. Stad van het volkUitgeverij Polis. ISBN 978-94-6310-114-1

7 reacties Voeg uw reactie toe

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s