De planoloog die niet houdt van plannen – interview Zef Hemel

De stadsplanner kan enkel de lava in goede banen leiden

Het waren niet de minste muzikale toppers die heen gingen in 2016. David Bowie, Leonard Cohen, Prince, en op de valreep van het jaar ook nog George Michael. Met Bowie voor velen als meest enigmatische en vernieuwend figuur. Niet in de top van zijn bekendste of meest gespeelde nummers maar toch een pareltje is (Port of) Amsterdam (1973) –een cover van een nummer van Jacques Brel trouwens. De song schetst het ruige Amsterdam met vissers en havenarbeiders, bars en prostituees.

Nu zijn er wel meer nummers gewijd aan de Nederlandse hoofdstad die tot de verbeelding blijft spreken – overigens vinden steeds meer toeristen dat, tot toenemende ergernis van Amsterdammers zelf. De stad is nochtans beduidend kleiner en anders dan de Vlaamse hoofdstad maar wel zeer attractief. In 2008 dacht men dat de stad in 2025 zo’n 845.000 inwoners zou tellen. De stad groeide echter sneller dan gedacht en telt nu al bijna zoveel inwoners. En de stad zal enkel blijven groeien, meent de Nederlandse planoloog Zef Hemel. De wrijving die er nu is over de toenemende drukte is slechts de voorbode van Amsterdams ‘derde gouden eeuw’ en de verdubbeling (!) van de bevolking die daarmee gepaard zal gaan.*

Zef Hemel (°1957) is hoogleraar aan de ‘Wibautleerstoel’ voor grootstedelijke problematiek aan de Universiteit van Amsterdam en strategisch adviseur bij de Amsterdam Economic Board. Voorheen was hij onder meer directeur van de Rotterdamse Academie van Architectuur en Stedenbouw en bestuurder van het departement Ruimte en Duurzaamheid bij de stad Amsterdam, waar hij ook woont. Hij studeerde menselijke geografie aan de Universiteit van Groningen en behaalde een doctoraat in de kunstgeschiedenis (!) aan de Universiteit van Amsterdam. Hij geeft lezingen over de hele wereld en vorig jaar verscheen zijn boek ‘De toekomst van de stad. Een pleidooi voor de metropool’. (Een vrije tribune in NRC Handelsblad (23 september 2016) geeft goed de kerngedachten ervan weer)

Voor een Vlaming – die lintbebouwing en ruimtelijke wanorde en suburbanisatie gewend is – lijkt Nederland het goede voorbeeld. Maar dat is het niet, zegt Zef Hemel. Weliswaar is de gemiddelde voetafdruk van de Vlaming en van de Amerikaan nóg groter dan van de Nederlander en heeft Vlaanderen dringend nood aan een stedelijke agenda om een aantal “ronduit alarmerende evoluties” te stoppen, merkt hij op, maar dat betekent niet dat Nederland het goed doet.

‘Den Haag’ – dat betekent zoveel als de nationale Nederlandse politici – heeft sinds het interbellum de grote steden en dan vooral Amsterdam “verloederd, beklemd en financieel drooggelegd”. Niemand geloofde meer in de grote stad. Datzelfde gold overigens ook voor Amerika en andere Europese landen. Grote steden werden verlaten en afgebroken en vervangen door frisse nieuwe steden. Voor Hemel heeft dit lang genoeg geduurd. Geen beklemmende regels meer voor de steden, zelfs geen plannen als het van Hemel afhangt: er is nood aan een ander beleid, aan minder planning. Steden zijn organisch, ze zijn als vulkanen, en “de stadsplanner kan enkel de lava in goede banen leiden”, schrijft hij in zijn boek.

portret-zef-hemel
De Nederlandse planoloog Zef Hemel: zeer uitgesproken meningen

Waarom wil u dat Amsterdam verdubbelt in inwonersaantal?

Het is niet iets dat ik wil of dat we kunnen plannen. Het is iets dat zal gebeuren. En daar kan je je maar beter op voorbereiden. De derde gouden eeuw komt er aan voor Amsterdam. Die is eigenlijk al begonnen in 2013, met de heropening van het Rijksmuseum, en met de tumult en discussie van de laatste jaren: het is te druk, er zijn te veel toeristen. Telkens er een gouden eeuw aan komt, is er tumult. Maar het is de voorbode van iets goeds: een verdubbeling van het aantal inwoners in Amsterdam, en van de Amsterdamse agglomeratie, zou die agglomeratie op 5 miljoen inwoners brengen. In een land van 17 miljoen inwoners is dat significant.

Schreef u daarom net nu dit boek?

Ja, maar ook omdat 2015 het einde was van de Vierde Nota over de Ruimtelijke Ordening (VINO) uit 1988 en VINEX uit 1994; dat was zoals eerdere vergelijkbare nota’s een nationale nota die het Nederlandse ruimtelijk beleid vorm moest geven. Die rijksnota’s waren helemaal niet zo positief, vond ik: ze gingen allemaal uit van ruimtelijke deconcentratie: centrale aansturing zodat de grote steden niet verder zouden groeien maar de kleinere steden wel, economische activiteit werd kunstmatig gestimuleerd in de perifere gebieden Nederland, er werden zelfs nieuwe steden gecreëerd, denk aan Lelystad en Almere. Die periode van centrale aansturing en deconcentratie was helemaal geen periode van economische groei en dat is voor mij het bewijs dat die visie niet werkt.

Bij het aflopen van die nota vonden vieringen en debatten plaats. Maar ik hoorde enkel oppervlakkig gejubel en ik was ontgoocheld door het gebrek aan zelfkritiek bij mijn mede-planologen. Volgens mij was er namelijk niks te vieren en hadden we nood aan een radicaal nieuwe aanpak. Mijn boodschap was niet zo leuk voor planologen en ik voelde me als de persoon die het feestje verpestte. Ook niet voor mezelf, er ging dan ook meer dan een beetje zelfonderzoek aan dit boek vooraf. Ik vond dat die evaluatie net een aanleiding om te leren uit de fouten uit het verleden.

Maar de Nederlandse planningspolitiek van de 20ste eeuw en de evaluatie ervan toont vooral iets onderliggend, namelijk hoe wij naar grote steden keken en kijken. Hoe wij er bang van zijn geworden. Mijn boek is dan ook een beetje opgevat als een ‘wat als’. “Wat als we niet bang waren van grote steden, maar het potentieel zouden zien?” Moeten we die angst niet eens laten varen?

Van die invalshoek werd ik vrolijker en dat optimisme zie je ook terug in mijn boek. Helaas moet ik terug naar de 19de eeuw om dergelijk optimisme over grootstedelijkheid te proeven. Want in de 20ste eeuw geloofde men niet in de steden en heeft men ze laten verloederen – niet enkel in Nederland hoor, maar ook in Vlaanderen, Duitsland, Rusland, het Verenigd Koninkrijk, …

Hoe moeten we die ‘omknelling’ van Amsterdam begrijpen?

Allerlei absurde regelgeving sinds de jaren 1930 zorgt ervoor dat de stad niet mocht en mag groeien – niet in de hoogte en niet in oppervlakte. Ik spreek uit ervaring – ik heb jarenlang in het planningsapparaat van de stad gewerkt. Daarenboven is de autonomie om als stad belastingen te heffen in Nederland zowat tot nul herleid. Alles gaat via een nationaal gemeentefonds dat de steden en gemeenten van middelen voorziet. Het meeste geld gaat naar het platteland. De gemeenten zijn bovendien loketten van het Rijk geworden. Ik geloof niet in die bevoogdende politiek.

Zullen mensen vanzelf terug in de grote steden gaan wonen als we die zaken aanpakken?

Mensen naar de steden willen ‘sturen’, dat klinkt meteen als een planningsvraag (lacht). Ik zeg niet dat je die zaken moet sturen. Je moet eenvoudigweg allerlei verspillende maatregelen die het platteland bevoordelen weghalen. Ik heb onlangs een lezing gegeven over zes maatregelen die het platteland bevoordelen. Ik denk aan de landbouwsubsidies, aan de fiscale voordelen rond het reiskostenforfait, aan het niet-proportioneel subsidiëren van openbaar vervoer op het platteland en dergelijke meer. In Nederland zouden de gemeenten echt terug fiscale autonomie moeten krijgen. Het grootste probleem is dat er te weinig gebouwd wordt in de steden. Daardoor is er enorme schaarste. Als we daar iets aan konden doen dan zouden de steden eerlijk met andere gemeenten concurreren en zouden burgers automatisch gaan wonen en leven waar het economisch en ecologisch zinvoller is.

Nu, ik hoorde dat jullie een Beleidsplan Ruimte Vlaanderen hebben. Ik vond het allemaal wat halfslachtig, maar los daarvan geloof ik gewoon niet in dergelijke ‘nationale’ plannen. En waarom gaat er zo veel geld naar asfalt ? Brussel schreeuwt om beter openbaar vervoer, de luchtkwaliteit is er belabberd door het autoverkeer.

U beklemtoont het economisch belang van steden, terwijl steden net de perceptie tegen hebben, denk aan de hogere werkloosheid in de meeste steden.

De realiteit is dat we de grote steden hebben laten verslonzen. Ze bleven wel groeien, maar in een povere uitvoering. En dan krijg je grootstedelijke problemen. Als je daarentegen een beetje in de grote steden gaat investeren, zoals in Amsterdam, dan is de return on investment immens groot. Er is bijna overal nood aan een grootstedelijke agenda.

steden-als-econ-clusters

Ook in België presteren de meer dichtbevolkte steden economisch bovengemiddeld door de ‘agglomeratievoordelen’. Bron: Andreas Tirez in De Tijd, 1 december 2016)

Gebeurt dat goed in de Nederlandse grote steden?

Elke stad heeft zijn eigen profiel. Maar kort door de bocht: Rotterdam doet het economisch niet zo goed en is op bepaalde plaatsen verloederd. De stad bleef suburbaniseren tot aan Gouda, waardoor de middenklasse vertrok en er ook  geen middenklasse naar de stad kwam. Veel te veel sociale woningen en prestigeprojecten maar geen gentrificatie. Slecht beleid dus. Den Haag is altijd een zeer duale ambtenarenstad geweest met een scherpe scheiding tussen arm en rijk en zeer weinig contact daartussen. Ook hier is veel te veel suburbanisatie tussen Den Haag en Rotterdam; en dus stadsvlucht.

Wat is het belang van die gentrificatie?

Er is geen andere manier om slechte buurten om te turnen. Stadsontwikkeling gebeurt via economische principes, en daarbij moet je er wel voor zorgen dat iedereen kan mee profiteren, ook de armeren, ook de migranten. Dat heeft Amsterdam zeer goed gedaan, al werd dat aanvankelijk in de rest van Nederland met argwaan bekeken, ook door de nationale politieke klasse.

Gentrificatie leidt tot waardestijging, betere buurten, een nieuwe middenklasse. Hoe meer gegentrificeerde buurten hoe beter. Natuurlijk zijn er altijd armere buurten: niet iedereen kan overal wonen.

Ik maak wel het onderscheid tussen harde en zachte gentrificatie. Harde gentrificatie betekent dat men echt grootschalige projecten realiseert in armere buurten en de oorspronkelijke bewoners de facto wegjaagt. Je ziet dat letterlijk in derdewereldsteden waar mensen met bulldozers worden weggejaagd. Zachte gentrificatie betekent dat een buurt geleidelijk evolueert zodat woningen meer waard worden. 

Hoewel gentrificatie  spontaan gebeurt, kan je er wel een beleid rond ontwikkelen. Elke stad zou een ‘gentrificatiemanager’ moeten hebben, zodat iedereen kan mee profiteren.

En Brussel?

Ik zie daar een groot verschil tussen de gegentrificeerde bovenstad en de armere benedenstad. Daar, langs het kanaal, begint de gentrificatie nu en is die zeer hard, met grote projecten en grote ontwikkelaars. Ik verwijs naar wat gebeurt aan Thurn & Taxis – ik heb daar ooit een stuk over geschreven. Gentrificatie is nodig, maar ik zou het zachter doen.

Uw pleidooi voor gentrificatie is opmerkelijk. Is het niet jammer dat daardoor volkse buurten ingrijpend veranderen, dat daardoor bv ook volkse kroegen verloren gaan?

Zeker, bij elke verandering gaat er iets verloren. Parijs was heel mooi en arm en goedkoop in de jaren ’20 van de twintigste eeuw. Ernest Hemingway heeft er roerend over geschreven. Dat is allemaal weg. Is dat erg?

In Amsterdam is er veel te doen over hoogbouw. In welke omstandigheden bent u voorstander van hoogbouw?

sluisbuurt
Schetsen van hoogbouw aan het IJ: Vancouver achterna? ( (c) http://www.amsterdam.nl/projecten/sluisbuurt )

Hoezo, Bijlmer-trauma?

De Bijlmer is een woonwijk in stadsdeel Amsterdam-Zuidoost die is gebouwd in het modernisme van de jaren ’30, van het Nieuw Bouwen, van het CIAM (Congrès Internationaux d’Architecture Moderne). Alleen was de uitvoering van die gebouwen wegens besparingen van veel minder kwaliteit dan gepland. Het meeste van de hoogbouw is later ook weer afgebroken. Het werd een Surinaamse buurt omdat Suriname in 1975 onafhankelijk werd en de helft van de Surinaamse bevolking – zo’n 300.000 mensen – verhuisde naar Amsterdam, waarvan het grootste deel in de Bijlmer. Daardoor zijn vele Nederlanders op hun beurt verhuisd. Ik vind het bepaald zeer ironisch: het beschaafde, planmatige Nederland krijgt een enorm getto van rijksgenoten, uitgerekend in het modernistische deel van zijn hoofdstad. Dat werd verketterd ! De Surinamers werden middenklassers, zijn de Bijlmer trouw gebleven en wonen er nog steeds graag.

Door die geschiedenis is de afkeer van hoogbouw ontstaan. Anderzijds, één van de laatste grote flatgebouwen is nu gekocht door een ontwikkelaar en het worden appartementen voor yuppies uit heel Nederland die er een goedkope pied-à-terre willen.  Dus toch weer gentrificatie.

Zijn er niet altijd mensen die liever in een stad wonen zoals er ook altijd mensen zijn die daar liever niet wonen?

De meeste mensen vluchten naar de stad omdat die economisch veel meer kansen biedt. De stadsmens-visie is mijns inziens vooral bias van de yuppie: de stedeling die anders en kosmopolitischer is. Tja.

Anderzijds is het inderdaad wel zo dat op het oude continent dat Europa is, vooral jongeren naar de stad gaan om te studeren en te feesten. Verschil met vroeger is wellicht dat mensen na die adolescentie steeds meer in de stad blijven. Maar steden hebben wel nood aan een permanente influx van jonge mensen die iets willen maken van hun leven. Uit wetenschappelijke literatuur blijkt dat jongeren van het platteland niet stapsgewijs gaan: ze gaan niet eerst naar een kleinere stad, maar meteen naar de spanning van een grote stad, zelfs in het buitenland.

Wat niet wegneemt dat in deze contreien een dorp anders, rustiger, veiliger is, meer een gemeenschap. Daar bestaat veel sociologische literatuur over. De suburb probeert het beste van stad en platteland te combineren.

Steden zijn als vulkanen, schrijft u.

Inderdaad,  ze zijn als vulkanen, ze kunnen decennia lang slapen maar soms barsten ze uit en dat gebeurt niet wetmatig, een stadsplanner kan dat niet sturen, hij kan enkel de lava in goede banen leiden. Zelf liever verkies ik het organische beeld van de rizoom of ondergrondse wortelstok, van de poststructuralist Gilles Deleuze.[4] De realiteit, ook de sociale realiteit, is niet maakbaar maar organisch, complex en niet helder zoals een boom, met één stam en takken; maar met meerdere elkaar doorkruisende wortels. In de stad gebeurt en woekert van alles dat je niet helemaal kunt beheersen of sturen. En wat bovengronds niet kan groeit wel ondergronds. Er is ook niet één bron of centrum. In zijn boek Rhizome (1976) wijdt Deleuze een hoofdstuk aan steden en daar verwijst hij trouwens naar Amsterdam.

richard-giblett-mycelium-rhizome
De stad als verzameling rizomen. De (filosofische) term rizoom komt ui de biologie en wordt gebruikt als aanduiding voor een ondergrondse wortelstokkenstructuur, die niet verticaal maar horizontaal en ondergronds groeit. Denk aan brandnetels en bamboe. Rizomen lijken zomaar ergens te beginnen en nergens te eindigen, ze kennen geen stam, geen centrum, geen hiërarchie. (foto: kunstwerk Mycelium Rhizome (2008) van Richard Giblett)

Op de achterflap van uw boek wordt u door een recensent vergeleken met Robert Moses. Die is bekend als een soort anti-held . De stadsplanner waartegen de sympathieke stadsactiviste Jane Jacobs, waardoor u zich laat inspireren, fel actie voerde. Is dat wel een compliment?

Dat is zeker een compliment, weliswaar wat provocerend bedoeld. Hoe boeiend Jacobs ook is, mijn visie lijkt meer op die van haar opponent, Robert Moses. Hij had een fantastische visie op New York, terwijl Jacobs meer van de kleinschaligheid is. Lees maar eens Moses’ biografie van Robert Caro, ‘The Power Broker’ die bijna 1500 bladzijden telt en een Pullitzer Prijs kreeg. Fantastisch om te lezen.  Maar ik houd natuurlijk ook van Jane Jacobs. Ze redeneert vanuit de menselijke ervaring, niet alleen vanuit abstracte cijfers of theorieën.

Doet u dat zelf ook?

Ja, ik wandel altijd rond in steden. Als ik bijvoorbeeld op congres ben in een stad loop ik van noord naar zuid en de tweede dag van oost naar west. Dan zie je alles, stap je in allerlei verhalen. Zeker als je dat kan combineren met bovenaanzichten via google maps ed. Heerlijk!

Wat vindt u persoonlijk boeiende steden?

De grootste steden met veel geschiedenis zijn sowieso de interessantste. Hoe meer gouden eeuwen een stad heeft, hoe boeiender. Dan kan je ook meer verhalen ontdekken en van daaruit een stad begrijpen. Ik ga ook liefst op het moment dat er dynamiek zit of begint in een stad, niet op een moment van stagnatie. Dat check ik altijd voor ik naar een stad trek, op basis van cijfers en studies. Istanbul vind ik bijvoorbeeld waanzinnig. Dit jaar bestudeer ik met mijn studenten vier steden, naast Istanbul zijn dat Moskou, Seoul en Toronto. Allemaal spannende steden in transitie. In een aantal dagen zie je wat er gaande is en waar de wereld heen gaat. Als een thermometer. Politici leven bij de dag, tot de volgende verkiezingen, bedrijfsleiders iets langer. Historici kijken naar het verleden, terwijl ik – hoewel ik zeker geen trendwatcher ben – toch voel dat ik in steden meer van de toekomst zie en wil zien.

cover-toekomst-van-de-stad

De toekomst van de stad. Een pleidooi voor de metropool verscheen vorig jaar bij Amsterdam University Press (148 blz., ISBN 9789462982468).

Zef Hemel heeft een blog over stadsplanning, ‘Free State of Amsterdam’. Je kan hem volgen op Twitter via @ZefHemel . Een goed interview met focus op Nederlandse steden kan u hier bekijken.

Enkele cijfers over Amsterdam

  • Na 2001 kreeg Amsterdam er 100.000 inwoners bij.
  • Amsterdammers verdienen gemiddeld 8 procent meer dan de rest van Nederland.
  • De Amsterdamse economie groeide 2,7 procent in 2015, de Nederlandse 2,0 procent.
  • De huizenprijzen in Amsterdam zijn 20 procent gestegen afgelopen jaar. In heel Nederland 5,5 procent.
  • Het aantal banen in Amsterdam is sinds 1990 30 procent gegroeid, in heel Nederland 20 procent.
  • 35 procent van de Amsterdammers is hoogopgeleid, op het platteland 23 procent.

(bron: Het Parool – 2 Juli 2016)

foto-27-12-16-14-37-37-1-kopie
Zef Hemel met uw dienaar, in het stationsbuffet van Amsterdam Centraal, 1e klas

volgknop

Dit interview werd afgenomen  op 27 december 2016 en verscheen in het februarinummer (nr. 224) van het maandblad Meervoud.

Meer lezen? Schrijf je via de knop rechtsonder in als volger van deze blog, en je krijgt een mailtje bij elk volgend artikel of interview.

[Voetnoot]

In de eerste Gouden Eeuw (ca. 1585-1672) ontpopt Amsterdam zich tot belangrijke handelsmetropool en centrum van kunst en wetenschap. Tussen 1570 en 1600 verdubbelt de Amsterdamse bevolking tot 60.000. in 1600 is een op de drie Amsterdammers immigrant.

De tweede gouden eeuw situeert zich ongeveer in de periode 1870-1930. De bevolking nam in die periode toe van meer dan 300.000 tot liefst 700.000.